Stilleven schilderen, afbeelding van levenloze objecten omwille van hun kwaliteiten van vorm, kleur, textuur en compositie. Hoewel in de oudheid af en toe decoratieve fresco’s en mozaïeken met stillevens voorkwamen, ontstond pas in de renaissance het stilleven als een onafhankelijk schildergenre, in plaats van primair als een ondergeschikt element in een compositie. Vroege Nederlandse stillevens schilderden schedels, kaarsen en zandlopers af als allegorieën van sterfelijkheid, of combineerden bloemen en vruchten van alle seizoenen om de cyclus van de natuur te symboliseren (zie vanitas). Een interesse in het observeren en vervolgens realistisch weergeven van de materiële details van de omgeving, de opkomst van een rijke middenklasse die kunstwerken wilde om hun huizen te versieren, en een toenemende vraag naar wereldlijke onderwerpen in andere schilderkunst dan portretten als gevolg van de langdurige effecten van de Reformatie – allemaal factoren die hebben bijgedragen aan de opkomst van stillevens in de 16e en 17e eeuw. Het schilderij dat algemeen wordt beschouwd als het eerste stilleven, is een werk van de Italiaanse schilder Jacopo de’Barbari, geschilderd in 1504. De “gouden eeuw” van de stillevenschilderkunst vond plaats in de Lage Landen in de 17e eeuw.
Een van de beroemdste Nederlandse en Vlaamse schilders die gespecialiseerd waren in stillevens waren Willem Heda, Willem Kalf, Jan Fyt , Frans Snyders, Jan Weenix, Melchior d’Hondecoeter, Jan van Huysum en de familie de Heem. Vanaf de 18e eeuw tot de opkomst van de niet-objectieve schilderkunst na de Tweede Wereldoorlog werd Frankrijk het centrum van de stillevenschilderkunst. De meeste grote kunstenaars die daar tijdens deze periode van 250 jaar execu ted-stillevens – bijvoorbeeld J.-B.-S. Chardin, Eugène Delacroix, Gustave Courbet, Édouard Manet, Claude Monet, Paul Cézanne, Vincent van Gogh, Pablo Picasso, Georges Braque, Henri Matisse en Pierre Bonnard.