De Spanjaarden, natuurlijk , waren niet de eersten die dit land van wonderen en uitersten ontdekten. De eerste Californiërs waren avontuurlijke Aziaten die duizenden jaren geleden over de Beringstraat naar Alaska trokken, toen een warmer klimaat en een inmiddels verdwenen landbrug dergelijke reizen gemakkelijker maakten. Deze mannen en vrouwen en hun nakomelingen vestigden zich in Noord- en Zuid-Amerika en verspreidden zich om de verschillende naties en stammen te vormen die de eerste Europese bezoekers aan dit halfrond ‘Indianen’ noemden. De bergketens van de Pacifische kust isoleerden deze vroege kolonisten van de culturen die zich ontwikkelden in het naburige Mexico en het westen van de Verenigde Staten. De vroege bevolking van Californië vertoonde dus weinig fysieke gelijkenis met de indianen van de Great Plains en deelde kennelijk geen taal- of cultuurbanden met deze naties. De ruige topografie van Californië, gekenmerkt door bergketens en woestijnen, maakte het moeilijk voor haar inheemse groepen om grote afstanden af te leggen, en de inheemse volkeren van de regio waren zelfs van elkaar geïsoleerd en leefden in grote familiegroepen of clans met weinig politieke structuur, in tegenstelling tot de grotere stammen en naties in het oosten. Omdat de Europese nederzetting laat in Californië kwam, werd haar inboorlingen ook de toegang geweigerd tot de paarden van de nieuwkomers, wiens weglopers de wilde kuddes voortbrachten die de stammen van de Great Plains al in de zestiende eeuw nieuwe mobiliteit gaven. Zo verdeeld en geïsoleerd waren de oorspronkelijke Californiërs een diverse bevolking, door taal gescheiden in maar liefst 135 verschillende dialecten. Stammen waren onder meer de Karok, Maidu, Cahuilleno, Mojave, Yokuts, Pomo, Paiute en Modoc. Aan de andere kant maakten de bergen die de groepen verdeelden uitgebreide oorlogvoering onpraktisch, en de Californische stammen en clans genoten een relatief vredig leven.
Het gebrek aan regen in de regio tijdens het groeiseizoen betekende dat de landbouw geen praktisch middel van bestaan was voor vroege Californiërs, maar het zachte klimaat en het rijke grond stelde deze groepen in staat te leven door vakkundig wilde noten en bessen te oogsten en te verwerken en door de vissen te vangen die de beken bevolkten. De eikel, uitgeloogd van giftige zuren en omgezet in meel, was een hoofdbestanddeel van het dieet van de meeste inheemse volkeren in Californië. Inderdaad, de eerste Engelssprekende Europeanen die Californische indianen tegenkwamen, waren zo onder de indruk van hun focus op het verzamelen van noten van de grond en het opgraven van voedzame wortels dat ze hen de bijnaam ‘Diggers’ gaven, en ‘Digger Indian’ werd een vage bijnaam voor veel van de groepen.
Een ruime voedselvoorziening, een gematigd klimaat en de afwezigheid van oorlogen droegen bij aan een grote, gezonde bevolking. Er wordt geschat dat toen Europeanen voor het eerst naar Californië kwamen, de inheemse bevolking waarschijnlijk bijna 300.000 – 13 procent van de inheemse volkeren in Noord-Amerika bedroeg.