Het is een van de beroemdste citaten uit de geschiedenis. Op een bepaald moment rond 1789, toen ze te horen kreeg dat haar Franse onderdanen geen brood hadden, zou Marie-Antoinette (bruid van de Franse koning Lodewijk XVI) naar verluidt snuiven: “Qu’ils mangent de la brioche” – “Laat ze cake eten.” Met die harteloze opmerking werd de koningin een gehaat symbool van de decadente monarchie en voedde ze de revolutie die haar (letterlijk) enkele jaren later haar hoofd zou doen verliezen. Maar zei Marie-Antoinette echt die irritante woorden? Volgens historici niet. Lady Antonia Fraser, auteur van een biografie van de Franse koningin, gelooft dat het citaat hoogst ongebruikelijk zou zijn geweest voor Marie-Antoinette, een intelligente vrouw die royaal doneerde aan goede doelen en, ondanks haar eigen onmiskenbaar uitbundige levensstijl, gevoeligheid toonde voor de arme bevolking van Frankrijk.
Dat terzijde, wat nog overtuigender is, is het feit dat het verhaal “Laat ze cake eten” al jaren rondzwierf vóór 1789. Het werd voor het eerst verteld in een iets andere vorm over Marie- Thérèse, de Spaanse prinses die in 1660 met koning Lodewijk XIV trouwde. Ze zou hebben voorgesteld dat de Fransen “la croûte de pâté” (of de korst van de paté) eten. In de loop van de volgende eeuw kregen verschillende andere 18e-eeuwse royals ook de schuld van de opmerking, waaronder twee tantes van Lodewijk XVI. De bekendste is dat de filosoof Jean-Jacques Rousseau het patéverhaal opnam in zijn “Confessions” in 1766, waarbij hij de woorden toeschreef aan “een grote prinses” (waarschijnlijk Marie-Thérèse). Degene die die onvergetelijke woorden uitsprak, het was vrijwel zeker niet Marie-Antoinette, die op het moment dat Rousseau aan het schrijven was slechts 10 jaar oud was – drie jaar voordat ze met de Franse prins trouwde en acht jaar voordat ze koningin werd.