De Oostenrijkse kinderarts Andreas Rett herkende voor het eerst het syndroom dat later zijn naam zou dragen in het midden van de jaren zestig. De eerste beschrijving in het Engels, gepubliceerd in 1983, beschrijft een “progressief syndroom van autisme” en andere kenmerken bij 35 meisjes.
Het Rett-syndroom komt meestal voort uit mutaties in het MECP2-gen op het X-chromosoom. het – vrijwel allemaal meisjes – raakt teruggetrokken, ontwikkelt zich herhalende handbewegingen en verliest vaak het vermogen om te spreken en te lopen.De mutaties zijn bij jongens meestal snel na de geboorte fataal, maar een paar overlevenden hebben milde mutaties of atypische vormen van het syndroom.
Muismodellen van het Rett-syndroom leveren inzichten op in de hersencellen en -circuits die mogelijk betrokken zijn bij het syndroom, en ook bij autisme. Studies van Rett kunnen zelfs wijzen op autisme-behandelingen.
Wat hebben het Rett-syndroom en autisme gemeen?
Heel veel Net als autisme is het Rett-syndroom niet duidelijk bij de geboorte: in beide omstandigheden gaat een periode van ogenschijnlijk typische ontwikkeling vooraf aan het begin van vroege symptomen.
Die tekens, evenals hun timing, zijn vergelijkbaar voor beide co nditions. Tussen de leeftijd van 6 en 18 maanden trekken kinderen met het Rett-syndroom zich terug uit sociale interactie en verliezen ze het vermogen om te spreken. Op dezelfde leeftijd kunnen ouders en verzorgers bij autistische kinderen een gebrek aan sociale interesse en communicatieproblemen opmerken.
Regressie, het verlies van eerder verworven vaardigheden, is een kenmerk van het Rett-syndroom. Minstens één op de vijf kinderen met autisme ervaart ook regressie. De regressie vindt in beide omstandigheden op ongeveer hetzelfde moment plaats en omvat vergelijkbare trends: verlies van taalvaardigheid en sociale vaardigheden.
Herhaaldelijk gedrag komt ook in beide omstandigheden vaak voor. Bij het Rett-syndroom komen repetitieve handbewegingen – meestal handwringen of het aanraken van de handen tegen de mond – vaak zo vaak voor dat de kinderen hun handen niet op een doelgerichte manier kunnen gebruiken. Het repetitieve gedrag dat met autisme gepaard gaat, is gevarieerder en kan bestaan uit draaien, schommelen van het lichaam en tandenknarsen. Mensen met autisme vertonen ook vaak cognitieve vormen van dit gedrag: routines, rituelen of een intense focus op een specifiek belang.
Andere kenmerken, zoals angst en toevallen, komen ook vaak voor bij beide aandoeningen.
Zijn er verschillen tussen de twee voorwaarden?
Ja, en sommige zijn significant. Atypisch sociaal gedrag is bijvoorbeeld een bepalend kenmerk van autisme. Maar bij mensen met het Rett-syndroom is het verlies van sociale interesse vaak tijdelijk: na verloop van tijd raken veel meisjes met het Rett-syndroom weer sociaal betrokken. En terwijl veel mensen met autisme oogcontact vermijden, leren mensen met het Rett-syndroom vaak oogbewegingen te gebruiken om hun wensen kenbaar te maken.
Bewegingsproblemen bij mensen met het Rett-syndroom zijn meestal veel ernstiger dan bij autistische mensen . Mensen met autisme hebben mogelijk een slechte coördinatie of een onhandige manier van lopen. Maar veel meisjes met het Rett-syndroom kunnen niet lopen en naarmate ze ouder worden, kunnen ze stijfheid of tremoren ontwikkelen.
Het Rett-syndroom omvat ook problemen met het autonome zenuwstelsel die kunnen leiden tot fatale ademhalingsstoornissen, een probleem niet gezien bij autistische mensen.
Wat kunnen onderzoeken naar het Rett-syndroom ons vertellen over autisme?
Wetenschappers onderzoeken hoe regressie zich ontvouwt bij het Rett-syndroom in de hoop een beter begrip te krijgen van regressie bij autisme. Een probleem is dat Rett-muismodellen niet het verlies van motorische coördinatie en communicatieve vaardigheden laten zien dat wordt gezien bij mensen met het syndroom.
Sommige onderzoekers manipuleren MECP2 in specifieke cellen of regio’s van de muizenhersenen om de bron te achterhalen van kenmerken van het Rett-syndroom. Door het gen alleen te verwijderen in remmende neuronen, die de hersensignalering dempen, kunnen de meeste kenmerken van het syndroom ontstaan, waaronder sociale gebreken en motorische problemen. Het signaalmolecuul gamma-aminoboterzuur, dat vrijkomt uit remmende neuronen, is dus waarschijnlijk belangrijk bij het Rett-syndroom, net als bij autisme.
Muizen zonder MECP2 in specifieke typen remmende neuronen of in exciterende neuronen hebben andere combinaties van Rett-eigenschappen. Het verwijderen van genen uit specifieke celtypen of hersengebieden kan onderzoekers ook helpen bepalen hoe autisme-kenmerken in de hersenen ontstaan.
Wat weten onderzoekers nog meer over het Rett-syndroomgen?
MECP2 reguleert de expressie van duizenden andere genen. Het bestuderen van de functie ervan zou wetenschappers kunnen helpen andere autisme-genen te begrijpen, zoals CHD8, die ‘hoofdregelaars’ van genexpressie zijn. MECP2 reguleert ook de expressie van een groot aantal ongebruikelijk lange genen, waarvan bekend is dat sommige betrokken zijn bij autisme.
Minstens een dozijn andere genen die MECP2 controleert, zijn ook betrokken bij autisme. Deze genen omvatten FOXP1, GABRA3 en TBR1, en ze kunnen aanwijzingen geven voor moleculaire routes die betrokken zijn bij autisme.
Kunnen studies van het Rett-syndroom leiden tot autisme-behandelingen?
Wetenschappers proberen het Rett-syndroom te behandelen met medicijnen om de effecten van de afwezigheid van MECP2 op neuronen tegen te gaan, of met gentherapiebenaderingen die normaliseren hersenniveaus van het eiwit.
Het is onwaarschijnlijk dat het manipuleren van MECP2 mensen met andere vormen van autisme helpt. Maar het identificeren van hersencircuits die beide aandoeningen gemeen hebben, kan wijzen op behandelingen, zoals diepe hersenstimulatie, die gericht zijn op de circuits.